-
De geest van zelfopoffering doen herlevenDe Wachttoren 1969 | 15 oktober
-
-
dienst voor Jehovah en Paulus zegt: „Want gij weet dat gij van Jehovah als rechtmatige beloning de erfenis zult ontvangen” (Kol. 3:23, 24). Vele dienstknechten van God die de strekking van de suggesties begrijpen, hebben niet alleen veel meer tijd aan de velddienst besteed, maar ook hun doeltreffendheid zeer vergroot. Wij zien dus dat het nog steeds noodzakelijk is ons als opgedragen christenen voor een leven van zelfopoffering in te spannen; ja, de noodzaak is in werkelijkheid groter.
22. Tot welke slotsom komen wij met betrekking tot de kwestie van zelfopoffering?
22 Een leven van zelfopoffering is niet gemakkelijk. Het vereist hard werken en waakzaamheid. Als wij echter beseffen wie ons hiertoe uitnodigt en welke beloningen ons te wachten staan, zijn wij het erover eens dat het werkelijk de moeite waard is. Door er de juiste kijk op te hebben en er de noodzaak van in te zien, zullen zij die thans een leven van genotzucht mijden, grotere zegeningen ontvangen.
-
-
Offers die God welgevallig zijnDe Wachttoren 1969 | 15 oktober
-
-
Offers die God welgevallig zijn
1. Hoe vond Jehovah het als zijn dienstknechten uit de oudheid hem slachtoffers brachten?
WANNEER Gods dienstknechten uit de oudheid hem op de juiste wijze slachtoffers brachten, was dit hem welgevallig. Het verslag zegt dat toen de wereldomvattende vloed alle goddelozen had weggevaagd en Noach een altaar voor Jehovah bouwde en daarop brandoffers bracht, „de HERE den liefelijken reuk rook” (Gen. 8:21). Het was blijkbaar iets wat Hem veel voldoening schonk. Hetzelfde gold voor de slachtoffers die door zijn volk in het land Israël werden gebracht, mits deze volgens zijn voorschriften werden geofferd.
2. Werden alle slachtoffers door God met welgevallen aanvaard, en waarom?
2 Het verslag toont daarentegen duidelijk aan dat niet alle slachtoffers met zoveel welgevallen door Jehovah werden aanvaard. Toen Saul, Israëls eerste koning, Jehovah inzake de Amalekieten ongehoorzaam was door hun koning Agag en het beste van de kudden te sparen, onder het excuus dat deze een voortreffelijk slachtoffer zouden vormen, zei Samuël: „Heeft de HERE evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des HEREN stem? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffers, luisteren beter dan het vette der rammen. Voorwaar, weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim. Omdat gij het woord des HEREN verworpen hebt, heeft Hij u verworpen, zodat gij geen koning meer zult zijn.” — 1 Sam. 15:21-23.
3. Hoe bezag Jehovah de slachtoffers die in Maleachi’s tijd werden gebracht?
3 Na de terugkeer van de Israëlitische ballingen uit Babylonische gevangenschap, in Maleachi’s tijd, bevond God zowel het volk als de priesters schuldig met betrekking tot de slachtoffers die op het altaar in zijn tempel werden gebracht. Toen de priesters de vraag stelden: „Waarmee hebben wij U minderwaardig behandeld?” gaf God ten antwoord: „Doordat gij zegt: Des HEREN tafel, zij is verachtelijk. Want, wanneer gij een blind dier ten offer brengt, is dat niet erg? Wanneer gij een kreupel of ziek dier brengt, is dat niet erg? Bied dat eens uw landvoogd aan; zal hij welgevallen aan u hebben of u goedgunstig gezind zijn?” (Mal. 1:7, 8) Jehovah aarzelde niet om in aangelegenheden waarbij
-