-
De Christus identificerenDe Wachttoren 1969 | 15 april
-
-
NOG MEER BEWIJZEN
Toen Jezus bij de Jakobsbron met een Samaritaanse vrouw sprak, gaf hij voor het eerst toe dat hij de Christus, de Gezalfde van God was. Gewoonlijk liet hij de mensen deze gevolgtrekking voor zichzelf maken aan de hand van de bewijzen die zij konden zien.
De vrouw wist uit de profetieën dat de Messías, Christus genaamd, voorzegd was. Zij zei daarom: „Ik weet dat de Messías komt, die Christus wordt genoemd. Wanneer die gekomen zal zijn, zal hij ons openlijk alle dingen bekendmaken.” Toen antwoordde Jezus: „Dat ben ik, die met u spreek” (Joh. 4:25, 26). Zijn erkenning werd bevestigd door profetieën die hij vervulde.
Zoals dergelijke profetieën met betrekking tot de Messías hadden voorzegd, werd Jezus in Bethlehem uit een maagd geboren (Micha 5:1 2; Jes. 7:14). Hij kwam uit de stam Juda en de geslachtslijn van koning David, de zoon van Isaï (Gen. 49:10; Jes. 11:10). Hij werd voor dertig zilverstukken verraden (Zach. 11:12). Voor het huis van Israël werd hij een steen des aanstoots (Jes. 8:14, 15). Hij werd doorboord, stierf een offerandelijke dood ten einde onze zonden te dragen en werd bij de rijken begraven (Jes. 53:5, 8, 9, 11, 12). Dit zijn slechts een paar van de vele profetieën over de Messías die door Jezus werden vervuld.
HOE DE TITEL WERD GEBRUIKT
De apostel Paulus was een bijbelschrijver die de titel „Christus” vóór de naam „Jezus” plaatste. In oudere manuscripten deed Lukas dit eenmaal, in Handelingen 24:24 (NW; LV), toen hij over Paulus sprak. Dit vestigde in de eerste plaats de aandacht op het ambt en in de tweede plaats op de ambtsdrager. De titel „Christus” legt de nadruk op de officiële positie die Jezus als de Gezalfde van Jehovah God bekleedt, een eervolle positie die niet wordt gedeeld door de volgelingen van hem die eveneens door Gods geest werden gezalfd.
In tegenstelling tot de religieuze leiders der christenheid, die graag een serie titels voor hun naam hebben, heeft Jezus er nooit veel voor de zijne gehad. De bijbel gebruikt nooit een combinatie van titels zoals Heer Christus Jezus of de koning Christus Jezus. Als er meer dan één titel wordt gebruikt, zijn ze gescheiden, zoals in de „Heer Jezus Christus” en „Christus Jezus, onze Redder”. Het zal sommigen wellicht toeschijnen dat 2 Timótheüs 1:10 hierop een uitzondering vormt, omdat daar staat: „onze Redder, Christus Jezus”. In de Griekse tekst zijn de titels „Redder” en „Christus” echter gescheiden door het voornaamwoord dat „van ons” betekent.
Het overstelpende bewijsmateriaal in de bijbel waardoor wordt aangetoond dat Jezus de beloofde Messías, de Christus, was, vormt een ondersteuning van het feit dat Petrus hem als zodanig beleed. Bovendien was Petrus een ooggetuige van wat Jezus deed en zei en van wat er als vervulling van de profetieën met hem gebeurde. Daarom zei hij: „Neen, niet door kunstig verzonnen onware verhalen te volgen, hebben wij u bekend gemaakt met de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus, maar doordat wij ooggetuigen van zijn luister waren geworden.” — 2 Petr. 1:16.
-
-
Eerste christenen en hun beroepDe Wachttoren 1969 | 15 april
-
-
Eerste christenen en hun beroep
■ In zijn boek The Horizon History of Christianity schrijft R. H. Bainton, hoogleraar in de kerkgeschiedenis aan de Yale-universiteit:
„Het beoefenen van afgoderij was niet het enige dat de christen moest nalaten; hij moest er ook niet op een of andere wijze toe bijdragen door bijvoorbeeld afgodsbeelden te vervaardigen. Hij kon wel beeldhouwer zijn, maar hij kon geen afbeeldingen van de goden beeldhouwen. Zijn werk was daarom beperkt tot het maken van decoraties op graftomben of monumenten, maar zelfs dan nog kon hij geen leeuw, walvis of stier beeldhouwen, noch een of andere afbeelding vergulden, indien er een god door werd voorgesteld.” — Blz. 64.
-