-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1982 | 15 januari
-
-
of andere handelsprodukten. Indien de meeste meststoffen die in de handel zijn, derhalve enig bloed zouden bevatten, zou een christen zelf moeten beslissen wat hij moet doen. Hij zou factoren kunnen beschouwen als de bijbelse raad om zich te „onthouden . . . van bloed”, de beschikbaarheid van alternatieve produkten, de prikkels van zijn door de bijbel geoefende geweten en de gevoelens van anderen. — Vergelijk 1 Korinthiërs 8:10-13.
Nog een situatie die zich soms voordoet, heeft te maken met het voeden van dieren met bloed. Het is waar dat veel dieren die in het wild leven, zich op het ogenblik niet voeden met plantengroei, zoals volgens de bijbel oorspronkelijk het geval was (Gen. 1:30). Ze eten veeleer andere schepselen, met bloed en al. Maar zou een christen die op de hoogte is van Gods wet met betrekking tot bloed, dieren die aan zijn zorg zijn toevertrouwd, met opzet bloed te eten geven? Zou dat in harmonie zijn met wat er naar zijn weten onder de Wet met bloed gedaan werd?
Ten slotte zijn er vragen gerezen over hetgeen men kan doen met dode lichamen van dieren waarin zich bloed bevindt. In Israël kon een persoon die een dood dier vond dat vanzelf gestorven was, dit aan een buitenlander verkopen die er geen belangstelling voor had Gods wet te houden (Deut. 14:21). Het is echter opmerkenswaardig dat deze voorziening niet werd getroffen opdat een Israëliet op een geregelde basis in bloed of in verstikt vlees zou handelen. Ook doodde een Israëliet een dier niet opzettelijk met de bedoeling het bloed erin te laten zitten omdat sommige mensen verstikt vlees nu eenmaal lekker vonden of opdat het dode dier meer zou wegen. In plaats daarvan ontdeed hij zich eenvoudig van een dood dier dat hij niet voor voedsel kon gebruiken en dat verwijderd moest worden.
Zo zou het in deze tijd kunnen gebeuren dat een boer zich van een niet uitgebloed dood dier moet ontdoen, zoals een koe die hij dood heeft aangetroffen, zodat het niet meer mogelijk was het bloed eruit te laten weglopen. Ook zou een jager een dood dier in een val kunnen aantreffen. Wat zou hij met zo’n niet uitgebloed dier kunnen doen? Kan hij het dode dier in die landen waar dit gebruikelijk is, aan een destructiebedrijf verkopen? Kan hij het dode dier verkopen aan een niet-christen die het vlees voor persoonlijk gebruik of als handelsartikel wil hebben? Dit is iets wat de individuele christen zelf zal moeten beslissen na beschouwd te hebben wat de wet van het land vereist en factoren overwogen te hebben als die welke hierboven zijn besproken, met inbegrip van de belangrijkheid om in de ogen van zowel God als de mensen een goed geweten te hebben. — Hand. 24:16.
● Wie riepen in de illustratie van de tien maagden (Matth. 25:1-13): „Daar is de bruidegom! Gaat uit hem tegemoet”?
Jezus heeft dit niet vermeld. Bij een joodse bruiloft, zoals die waarnaar Jezus in zijn illustratie verwees, werd de bruidegom waarschijnlijk vergezeld door dienstknechten of vrienden (Joh. 3:29). Dezen konden mensen waarschuwen die wachtten totdat het feest van de bruidegom zou beginnen. Het was voor Jezus echter niet nodig speciaal melding te maken van deze dienstknechten. Ook zou er in figuurlijk opzicht geen toepassing voor hen zijn. Het gaat erom dat er een roep weerklonk waardoor de maagden werden gewaarschuwd en tot activiteit werden aangespoord.
-
-
„Het voorhoofd van een vrouw die prostitutie bedrijft”De Wachttoren 1982 | 15 januari
-
-
„Het voorhoofd van een vrouw die prostitutie bedrijft”
VAN Jeruzalem wordt vanwege haar schandelijk bericht van hoererij gezegd dat zij „het voorhoofd van een vrouw die prostitutie bedrijft” heeft gekregen (Jer. 3:3). Dit betekent dat Jeruzalem net zo onbeschaamd en schaamteloos was als een overspelige vrouw. Het was alsof haar trouweloze daden op haar voorhoofd geschreven stonden, zichtbaar voor iedereen.
-