-
Verbonden betreffende Gods eeuwige voornemenDe Wachttoren 1989 | 1 februari
-
-
Verbonden betreffende Gods eeuwige voornemen
„Jehovah . . . heeft zelfs tot onbepaalde tijd aan zijn verbond gedacht, het woord dat hij gebood, tot in duizend geslachten.” — PSALM 105:7, 8.
1, 2. Waarom kunnen wij zeggen dat op de meesten van ons een verbond van invloed is geweest?
NAAR alle waarschijnlijkheid is een verbond van invloed geweest op u — op uw verleden, uw heden en uw toekomst. ’Welk verbond?’ vraagt u zich misschien af. In dit geval het huwelijk, want de meesten van ons zijn voortgesproten uit een huwelijk en velen van ons zijn ook zelf getrouwd. Zelfs degenen die nog niet getrouwd zijn, denken wellicht aan de zegeningen van een gelukkig huwelijk in de toekomst.
2 Eeuwen geleden schreef de Hebreeuwse profeet Maleachi over „de vrouw van uw jeugd”, „uw partner en de vrouw van uw verbond” (Maleachi 2:14-16). Hij kon het huwelijk een verbond noemen, want een verbond is een contract of een formele overeenkomst, een regeling tussen twee of meer partijen om gezamenlijk iets te doen. De huwelijksovereenkomst is een tweezijdig of bilateraal verbond waarin twee partijen overeenkomen man en vrouw te worden, terwijl zij verplichtingen jegens elkaar op zich nemen en er vol verwachting naar uitzien dat hun verbintenis duurzame voordelen zal afwerpen.
3. Waarom kunnen andere verbonden een krachtiger uitwerking op ons hebben dan het huwelijk?
3 Het zou kunnen lijken of het huwelijk het verbond is dat de krachtigste invloed op ons persoonlijk heeft, maar toch bespreekt de bijbel verbonden die een veel verstrekkender uitwerking hebben. In een vergelijking van bijbelse verbonden met die welke in niet-bijbelse religies gebruikelijk zijn, zegt één encyclopedie dat alleen in de bijbel „deze ordening van de verhouding tussen God en zijn volk een allesomvattend stelsel met uiteindelijk universele implicaties wordt”. Ja, deze verbonden hebben te maken met het eeuwige voornemen van onze liefdevolle Schepper. Zoals u zult zien, staat de mogelijkheid dat u onmetelijke zegeningen ontvangt, in verband met deze verbonden. ’Maar hoe zit dat dan?’ kunt u terecht vragen.
4. In welk heel in het begin gesloten verbond is Gods eeuwige voornemen vervat?
4 U weet maar al te goed wat voor tragische gevolgen het had toen Adam en Eva Gods autoriteit verwierpen. Van hen hebben wij onvolmaaktheid geërfd, hetgeen de grondoorzaak vormt van de ziekten waarmee wij te kampen hebben en de dood tot gevolg heeft (Genesis 3:1-6, 14-19). Wij kunnen echter dankbaar zijn dat hun zonde Gods voornemen om de aarde te vullen met ware aanbidders die zich in eeuwige gezondheid en geluk zouden verheugen, niet heeft kunnen verijdelen. In verband hiermee sloot Jehovah het verbond dat in Genesis 3:15 staat opgetekend: „En ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen.” Vanwege de kortheid en de symbolische taal van deze uitspraak bleven echter veel vragen onbeantwoord. Hoe zou Jehovah de in dit verbond vervatte belofte vervullen?
5, 6. (a) Door middel waarvan besloot God zijn voornemen te verwezenlijken? (b) Waarom dienen wij geïnteresseerd te zijn in Gods middel ter verwezenlijking van zijn voornemen?
5 God verkoos voorts regelingen te treffen voor een speciale reeks goddelijke verbonden, zeven in totaal indien het Edense verbond wordt meegerekend. Ieder van ons die hoopt eeuwige zegeningen deelachtig te worden, dient deze verbonden te begrijpen. Dit houdt onder meer in dat wij moeten weten wanneer en hoe ze gesloten werden, wie erbij betrokken waren, wat de oogmerken of bepalingen ervan waren en hoe de verbonden met elkaar verband houden in de verwezenlijking van Gods voornemen de gehoorzame mensheid te zegenen met eeuwig leven. Het is er nu de geschikte tijd voor om deze verbonden te bespreken, want op 22 maart 1989 zullen gemeenten van christenen bijeenkomen ter herdenking van het Avondmaal des Heren, waarmee deze verbonden rechtstreeks te maken hebben.
6 Natuurlijk kan het begrip verbonden op sommigen overkomen als een droog en wettisch onderwerp, iets waarin veel van het menselijk element zoek is. Beschouw echter wat de Theological Dictionary of the Old Testament zegt: „De woorden voor ’verbond’ in het oude Nabije Oosten alsook in de Griekse en Romeinse wereld . . . zijn onderverdeeld in twee betekenisgroepen: eed en verbintenis enerzijds, liefde en vriendschap anderzijds.” Beide aspecten — eed en vriendschap — kunnen wij zien als de grondslag van Jehovah’s verbonden.
Het Abrahamitische verbond — de grondslag voor eeuwige zegeningen
7, 8. Wat voor verbond sloot Jehovah met Abraham? (1 Kronieken 16:15, 16)
7 De patriarch Abraham, „de vader . . . van allen die geloof hebben”, was „Jehovah’s vriend” (Romeinen 4:11; Jakobus 2:21-23). God sloot een met een eed bekrachtigd verbond met hem dat de grondslag vormt voor de mogelijkheid dat wij eeuwige zegeningen ontvangen. — Hebreeën 6:13-18.
8 Terwijl Abraham zich in Ur bevond, gebood Jehovah hem naar een ander land te trekken, dat Kanaän bleek te zijn. Jehovah beloofde Abraham toen: „Ik zal u tot een grote natie maken en u zegenen en ik wil uw naam groot maken; . . . en alle families van de aardbodem zullen zich stellig door bemiddeling van u zegenen” (Genesis 12:1-3).a Daarna voegde God geleidelijk nadere bijzonderheden toe aan wat wij terecht als het Abrahamitische verbond aanduiden: Abrahams zaad of erfgenaam zou het Beloofde Land beërven; zijn zaad of nageslacht zou tot een talloze menigte worden; uit Abraham en Sara zouden koningen voortkomen. — Genesis 13:14-17; 15:4-6; 17:1-8, 16; Psalm 105:8-10.
9. Hoe weten wij dat wij bij het Abrahamitische verbond betrokken kunnen zijn?
9 God noemde het „mijn verbond . . . tussen mij en u [Abraham]” (Genesis 17:2). Maar wij dienen beslist te beseffen dat ook ons leven erbij betrokken is, want later verruimde God de strekking van het verbond met de verklaring: „Ik [zal] u voorzeker . . . zegenen en uw zaad voorzeker . . . vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn; en uw zaad zal de poort van zijn vijanden in bezit nemen. En door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Genesis 22:17, 18). Wij maken deel uit van die natiën; de mogelijkheid een zegen te ontvangen, wacht ons.
10. Wat leren wij uit het verbond met Abraham?
10 Laten wij er eens bij stilstaan wat wij uit het Abrahamitische verbond kunnen leren. Evenals het daaraan voorafgaande Edense verbond wijst het Abrahamitische verbond naar een toekomstig „zaad” en laat aldus uitkomen dat het zaad een menselijke afstamming zou hebben (Genesis 3:15). De geslachtslijn van dat zaad zou van Sem naar Abraham en vervolgens via zijn zoon Isaäk lopen. Deze lijn zou koningschap omvatten en zou er op de een of andere wijze toe bijdragen dat niet slechts één familie maar mensen uit alle landen zegeningen zouden ontvangen. Hoe werd dat verbond vervuld?
11. Hoe kwam een letterlijke vervulling van het Abrahamitische verbond tot stand?
11 Abrahams nakomelingen via Jakob of Israël vermenigvuldigden zich tot een grote natie. Als een ontelbaar letterlijk zaad van Abraham waren zij opgedragen aan de zuivere aanbidding van de God van Abraham, Isaäk en Jakob (Genesis 28:13; Exodus 3:6, 15; 6:3; Handelingen 3:13). Vaak keerden de Israëlieten zich van de zuivere aanbidding af, maar toch „betoonde [Jehovah] hun gunst en was hun barmhartig . . . ter wille van zijn verbond met Abraham, Isaäk en Jakob; en hij wilde hen niet in het verderf storten” (2 Koningen 13:23; Exodus 2:24; Leviticus 26:42-45). Zelfs nadat God de christelijke gemeente als zijn volk had aanvaard, bleef hij een tijdlang speciale gunst bewijzen aan de Israëlieten als een volk dat het letterlijke zaad van Abraham was. — Daniël 9:27.
Het geestelijke zaad van Abraham
12, 13. Hoe bleek Jezus in de geestelijke vervulling van het Abrahamitische verbond het primaire deel van het zaad te zijn?
12 Het Abrahamitische verbond had nog een andere, een geestelijke vervulling. Omtrent deze grotere vervulling zal vóór de tijd van Jezus geen duidelijk begrip hebben bestaan, maar wij mogen blij zijn dat dit in onze dagen wel het geval is. In Gods Woord vinden wij de uitleg van de vervulling ervan. Paulus schrijft: „De beloften nu werden tot Abraham en tot zijn zaad gesproken. Er staat niet: ’En aan zaden’, zoals in het geval van vele daarvan, maar zoals in het geval van één: ’En aan uw zaad’, dat is Christus.” — Galaten 3:16.
13 Ja, het zaad zou via slechts één geslachtslijn of familie komen, en Jezus werd dan ook geboren als een natuurlijke jood, een letterlijke nakomeling van Abraham (Matthéüs 1:1-16; Lukas 3:23-34). Bovendien maakte hij deel uit van de familie van de Grotere Abraham in de hemel. Bedenk dat de patriarch Abraham in onwrikbaar geloof bereid was geweest zijn zoon Isaäk te offeren indien God dat wilde (Genesis 22:1-18; Hebreeën 11:17-19). Insgelijks zond Jehovah zijn eniggeboren Zoon naar de aarde teneinde een loskoopoffer voor de gelovige mensheid te worden (Romeinen 5:8; 8:32). Het is derhalve begrijpelijk waarom Paulus Jezus Christus op grond van het Abrahamitische verbond als het voornaamste deel van het zaad van Abraham identificeerde.
14. Waaruit bestaat het secundaire deel van het zaad van Abraham, en tot welke verdere bespreking leidt dit?
14 Vervolgens gaf Paulus te kennen dat God „Abrahams zaad” in de geestelijke vervulling ’zou vermenigvuldigen’. Hij schreef: „Wanneer gij Christus toebehoort, zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte” (Genesis 22:17; Galaten 3:29). Dat zijn de 144.000 met de geest gezalfde christenen die het secundaire deel van het zaad van Abraham vormen. Zij staan niet tegenover het primaire deel van het zaad maar ’behoren Christus toe’ (1 Korinthiërs 1:2; 15:23). Wij weten dat velen van hen hun afstamming niet op Abraham kunnen terugvoeren, want zij zijn afkomstig uit niet-joodse natiën. Maar belangrijker in de geestelijke vervulling is dat zij van nature geen deel uitmaken van de familie van de Grotere Abraham, Jehovah; zij stammen daarentegen uit de onvolmaakte familie van de zondaar Adam. Wij zullen dus aan de hand van latere verbonden moeten zien hoe zij ervoor in aanmerking kunnen komen deel te gaan uitmaken van „Abrahams zaad”.
Het Wetsverbond tijdelijk toegevoegd
15-17. (a) Waarom werd het Wetsverbond aan het Abrahamitische verbond toegevoegd? (b) Hoe verwezenlijkte de Wet deze doeleinden?
15 Hoe zou, nadat God als een fundamentele stap in de verwezenlijking van zijn voornemen het Abrahamitische verbond had gesloten, de geslachtslijn van het Zaad tegen bezoedeling of uitroeiing beschermd worden tot op het tijdstip dat hij moest verschijnen? Hoe zouden ware aanbidders, wanneer het Zaad werkelijk kwam, hem kunnen identificeren? Paulus beantwoordt dergelijke vragen door er de aandacht op te vestigen dat God in zijn wijsheid als een tijdelijke toevoeging het Wetsverbond gaf. De apostel schrijft:
16 „Waartoe dient dan de Wet? Ze werd toegevoegd om overtredingen openbaar te maken, totdat het zaad gekomen zou zijn aan wie de belofte was gedaan, en ze werd door bemiddeling van engelen door de hand van een middelaar overgebracht. . . . De Wet [is] onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard zouden worden.” — Galaten 3:19, 24.
17 Bij de berg Sinaï sloot Jehovah een uniek nationaal verbond waarbij hijzelf de ene partij vormde en Israël de andere — het Wetsverbond, met Mozes als de middelaar ervan (Galaten 4:24, 25).b Het volk ging ermee akkoord in dit verbond opgenomen te worden, en het werd bekrachtigd met het bloed van stieren en bokken (Exodus 24:3-8; Hebreeën 9:19, 20). Het schonk Israël theocratische wetten en een in grote trekken aangegeven patroon voor een rechtvaardige regering. Het verbond verbood het aangaan van huwelijken met heidenen of het deelnemen aan immorele en vals-religieuze praktijken. Aldus beschermde het de Israëlieten en was het een kracht die ervoor zorgde dat de afstammingslijn van het zaad onbezoedeld bleef (Exodus 20:4-6; 34:12-16). Maar aangezien geen enkele onvolmaakte Israëliet de Wet volledig kon houden, werden zonden erdoor openbaar gemaakt (Galaten 3:19). Ook toonde de Wet de noodzaak aan van een volmaakte, permanente priester en van een slachtoffer dat niet elk jaar opnieuw gebracht hoefde te worden. De Wet was als een leermeester die een kind naar de voor hem noodzakelijke leraar leidde, en dat zou de Messías of Christus zijn (Hebreeën 7:26-28; 9:9, 16-22; 10:1-4, 11). Wanneer het Wetsverbond zijn doel zou hebben verwezenlijkt, zou het eindigen. — Galaten 3:24, 25; Romeinen 7:6; zie „Vragen van lezers”, blz. 31.
18. Welk verdere vooruitzicht was er bij het Wetsverbond betrokken, maar waarom was dit moeilijk te begrijpen?
18 Toen God dit tijdelijke verbond sloot, maakte hij tevens melding van het volgende bezielende doel: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, dan zult gij stellig . . . mijn speciale bezit worden . . . En gíj zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden” (Exodus 19:5, 6). Wat een vooruitzicht! Een natie van koning-priesters. Maar hoe zou dat kunnen? Zoals de Wet later specificeerde, werden aan de heersersstam (Juda) en de priesterstam (Levi) verschillende verantwoordelijkheden toegewezen (Genesis 49:10; Exodus 28:43; Numeri 3:5-13). Niemand kon heerser over het volk en tegelijkertijd priester zijn. Toch gaven Gods woorden in Exodus 19:5, 6 aanleiding om te geloven dat degenen die in het Wetsverbond waren opgenomen, op een nog niet onthulde wijze de gelegenheid zouden krijgen de leden van „een koninkrijk van priesters en een heilige natie” voort te brengen.
Het Davidische Koninkrijksverbond
19. Hoe werd er in de verbonden naar koningschap vooruitgewezen?
19 Na verloop van tijd voegde Jehovah nog een verbond toe dat verdere opheldering verschafte omtrent de wijze waarop hij zijn voornemen zou verwezenlijken, tot eeuwige zegening voor ons. Wij hebben gezien dat het Abrahamitische verbond vooruitwees naar koningschap voor leden van het letterlijke zaad van Abraham (Genesis 17:6). Het Wetsverbond wekte eveneens de verwachting dat er koningen onder Gods volk zouden zijn, want Mozes zei tot Israël: „Wanneer gij ten slotte in het [Beloofde Land] komt . . . en gij hebt gezegd: ’Laat mij een koning over mij aanstellen, zoals alle natiën die rondom mij zijn’, dient gij zonder mankeren een koning over u aan te stellen die Jehovah, uw God, zal uitkiezen. . . . Gij zult geen buitenlander . . . over u mogen aanstellen” (Deuteronomium 17:14, 15). Hoe zou God regelingen treffen voor een dergelijk koningschap, en hoe zou het verband houden met het Abrahamitische verbond?
20. Hoe verschenen David en zijn geslachtslijn in het beeld?
20 Hoewel Israëls eerste koning Saul uit de stam Benjamin was, werd hij opgevolgd door de moedige en loyale David van Juda (1 Samuël 8:5; 9:1, 2; 10:1; 16:1, 13). Toen David al geruime tijd regeerde, verkoos Jehovah een verbond met David te sluiten. Eerst zei Hij: „Ik [zal] stellig uw zaad na u verwekken, dat uit uw inwendige delen zal komen; en ik zal zijn koninkrijk waarlijk stevig bevestigen. Hij is het die mijn naam een huis zal bouwen, en ik zal de troon van zijn koninkrijk stellig tot onbepaalde tijd stevig bevestigen” (2 Samuël 7:12, 13). Zoals daar te kennen werd gegeven, werd Davids zoon Salomo de volgende koning, en hij werd gebruikt om in Jeruzalem een huis, ofte wel tempel, voor God te bouwen. Maar er was meer.
21. Waarin voorzag het Davidische Koninkrijksverbond?
21 Jehovah ging ertoe over het volgende verbond met David te sluiten: „Uw huis en uw koninkrijk zullen stellig tot onbepaalde tijd bestendig zijn voor uw aangezicht; ja, uw troon zal er een worden die tot onbepaalde tijd stevig bevestigd is” (2 Samuël 7:16). Het is duidelijk dat God aldus in Davids familie een koninklijke dynastie voor Israël vestigde. Het zou niet slechts een voortdurende opeenvolging van Davidische koningen zijn. Uiteindelijk zou er in Davids geslachtslijn iemand komen die „tot onbepaalde tijd [zou regeren], en zijn troon [zou zijn] als de zon vóór [God]”. — Psalm 89:20, 29, 34-36; Jesaja 55:3, 4.
22. Hoe hield het verbond met David verband met de geslachtslijn van het Zaad, en met welk resultaat?
22 Het is dus duidelijk dat het Davidische verbond de lijn van het Zaad nauwkeuriger afbakende. Zelfs de eerste-eeuwse joden beseften dat de Messías een nakomeling van David zou moeten zijn (Johannes 7:41, 42). Jezus Christus, het primaire deel van het zaad van het Abrahamitische verbond, kwam ervoor in aanmerking de blijvende Erfgenaam van dit Davidische koninkrijk te worden, zoals een engel verklaarde (Lukas 1:31-33). Aldus verwierf Jezus het recht om over het Beloofde Land te heersen, het aardse domein waarover David had geregeerd. Dit dient ons vertrouwen in Jezus te vergroten; hij heerst niet door onrechtmatige inbezitneming maar krachtens een vastgestelde wettelijke regeling, een goddelijk verbond.
23. Welke vragen en kwesties moeten nog opgelost worden?
23 Wij hebben een beschouwing gewijd aan slechts vier van de goddelijke verbonden die verband houden met de wijze waarop God regelingen trof voor de verwezenlijking van zijn voornemen de mensheid eeuwige zegeningen te schenken. U kunt waarschijnlijk wel zien dat het beeld niet volledig is. Er blijven nog vragen over: Welke priester of welk slachtoffer zou, aangezien mensen immers onvolmaakt bleven, daarin ooit voorgoed verandering kunnen brengen? Hoe zouden mensen ervoor in aanmerking komen deel uit te gaan maken van Abrahams zaad? Is er reden om te geloven dat het recht om heerschappij te voeren, uitgebreid zou worden tot meer dan slechts een aards grondgebied? Hoe kon Abrahams zaad, zowel het primaire als het secundaire deel ervan, een zegen schenken aan „alle natiën der aarde”, met inbegrip van een ieder van ons? Laten wij eens zien.
-
-
Zult u voordeel trekken van Gods verbonden?De Wachttoren 1989 | 1 februari
-
-
Zult u voordeel trekken van Gods verbonden?
„’Door bemiddeling van u zullen alle natiën gezegend worden.’ Dientengevolge worden zij die aan geloof vasthouden, met de gelovige Abraham gezegend.” — GALATEN 3:8, 9.
1. Wat toont de geschiedenis met betrekking tot de resultaten van veel heerschappijen?
SOMMIGE achttiende-eeuwse Europese heersers worden „verlichte despoten” genoemd. Zij ’bedoelden het goed en wilden hun volk met vaderlijke goedheid regeren, maar hun plannen liepen spaak en van hun hervormingen kwam niets terecht’ (The Encyclopedia Americana).a Dit was een van de voornaamste oorzaken van de revoluties die Europa weldra overspoelden.
2, 3. Hoe verschilt Jehovah van menselijke monarchen?
2 Hoe zeer verschilt Jehovah van onberekenbare menselijke heersers! Wij kunnen gemakkelijk zien hoe schrijnend noodzakelijk het voor de mensheid is dat er een verandering komt die uiteindelijk werkelijke remedies voor onrecht en lijden zal brengen. Maar wij hoeven niet bang te zijn dat Gods handelingen om dit tot stand te brengen, van een gril afhangen. In het meest verspreide boek ter wereld heeft hij zijn belofte vastgelegd dat hij voor de gelovige mensheid eeuwige zegeningen teweeg zal brengen. Dit zal gebeuren ongeacht ’s mensen voormalige nationaliteit, raciale afkomst, opleiding of sociale positie (Galaten 3:28). Maar kunt u zich hierop verlaten?
3 De apostel Paulus haalde een gedeelte aan van de verzekering die God aan Abraham had gegeven: „Voorzeker, zegenend wil ik u zegenen.” Paulus voegde eraan toe dat wij, aangezien „God onmogelijk kan liegen, een krachtige aanmoediging [kunnen] hebben om de hoop te grijpen die ons in het vooruitzicht is gesteld” (Hebreeën 6:13-18). Ons vertrouwen in die zegeningen kan verder worden versterkt door er nota van te nemen op welk een ordelijke wijze God de basis heeft gelegd om dit tot stand te brengen.
4. Hoe bediende God zich van diverse verbonden om zijn voornemen te verwezenlijken?
4 Wij hebben reeds gezien dat God een verbond met Abraham sloot waarbij een zaad betrokken was dat het werktuig zou zijn door middel waarvan „alle natiën der aarde” gezegend zouden worden (Genesis 22:17, 18). De Israëlieten werden een vleselijk zaad, maar in de belangrijkere geestelijke zin bleek Jezus Christus het voornaamste deel van het zaad van Abraham te zijn. Jezus was ook de Zoon, of het Zaad, van de Grotere Abraham, Jehovah. Christenen die ’Christus toebehoren’, vormen het secundaire deel van het zaad van Abraham (Galaten 3:16, 29). Nadat God het Abrahamitische verbond had opgericht, voegde hij er tijdelijk het met de natie Israël gesloten Wetsverbond aan toe. Het liet uitkomen dat de Israëlieten zondaars waren voor wie een permanente priester en een volmaakt offer noodzakelijk waren. Het beschermde de geslachtslijn van het Zaad en vormde een hulp om hem te identificeren. Het Wetsverbond toonde ook aan dat God op de een of andere wijze een natie van koning-priesters zou voortbrengen. Terwijl de Wet nog van kracht was, sloot God een verbond met David voor een koninklijke dynastie in Israël. Het Davidische Koninkrijksverbond wees ook vooruit naar iemand die een blijvende heerschappij over de aarde zou hebben.
5. Welke vragen of problemen moesten nog opgelost worden?
5 Toch waren er aspecten of oogmerken van deze verbonden die onvolledig schenen of nog verduidelijkt moesten worden. Als bijvoorbeeld het toekomstige Zaad een koning in Davids geslachtslijn moest zijn, hoe kon hij dan een permanente priester zijn die meer zou doen dan voorgaande priesters? (Hebreeën 5:1; 7:13, 14) Zou deze Koning over meer dan een beperkt aards grondgebied kunnen heersen? Hoe zou het secundaire deel van het zaad ervoor in aanmerking komen tot de familie van de Grotere Abraham te behoren? En zelfs als dat mogelijk was, welk domein zouden zij dan hebben, aangezien de meeste leden geen nakomelingen van David waren? Laten wij zien hoe God wettelijke stappen deed in de vorm van toegevoegde verbonden die deze vragen zouden oplossen en de weg zouden openen tot eeuwigdurende zegen voor ons.
Verbond voor een hemelse priester
6, 7. (a) Welk toegevoegde verbond richtte God volgens Psalm 110:4 op? (b) Welke achtergrond helpt ons dit toegevoegde verbond te begrijpen?
6 Zoals wij gezien hebben, sloot God binnen het raam van het Wetsverbond een verbond met David voor een nakomeling (een zaad) die voor altijd over een aards domein zou regeren. Maar Jehovah onthulde ook aan David dat er een blijvende priester zou komen. David schreef: „Jehovah heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): ’Gij zijt priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek!’” (Psalm 110:4) Wat lag er opgesloten in dit gezworen woord van God, dat neerkwam op een persoonlijk verbond tussen Jehovah en de toekomstige Priester?
7 Melchizédek was de koning van het oude Salem, dat klaarblijkelijk op de plaats lag waar later de stad Jeruzalem (een naam waarin het woord „Salem” is opgenomen) werd gebouwd. Het verslag van Abrahams contacten met hem doet onmiskenbaar uitkomen dat Melchizédek een koning was die „de Allerhoogste God” aanbad (Genesis 14:17-20). Toch blijkt uit Gods verklaring in Psalm 110:4 dat Melchizédek tevens priester was, en dit maakte hem tot een unieke persoon. Hij was zowel koning als priester, en hij diende op de plaats waar de Davidische koningen en de levitische priesters later hun door God ingestelde functies uitoefenden.
8. Met wie werd dit verbond voor een priester gelijk Melchizédek gesloten, en met welk resultaat?
8 Paulus verschaft ons nadere bijzonderheden omtrent dit verbond voor een priester gelijk Melchizédek. Hij zegt bijvoorbeeld dat Jezus Christus „door God . . . een hogepriester naar de wijze van Melchizédek [werd] genoemd” (Hebreeën 5:4-10; 6:20; 7:17, 21, 22). Hoewel Melchizédek uiteraard menselijke ouders had, bestaat er omtrent hem geen opgetekend geslachtsregister. Jezus erfde het ambt van priester dus niet volgens een opgetekende afstamming van Melchizédek, maar in plaats daarvan was zijn aanstelling rechtstreeks van God afkomstig. Jezus’ priesterschap zal niet aan een opvolger worden overgedragen, want „hij [blijft] priester voor altijd”. Dit is zo, want de zegeningen van zijn priesterlijke dienst zullen eeuwigdurend zijn. Het is werkelijk een zegen voor ons dat wij een priester hebben die „ook in staat [is] om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden” en die getrouwen eeuwigdurend kan onderrichten en leiden. — Hebreeën 7:1-3, 15-17, 23-25.
9, 10. Hoe verruimt kennis van dit vijfde verbond ons begrip van de wijze waarop Gods voornemen verwezenlijkt zou worden?
9 Nog een feit van grote betekenis is dat Jezus’ taak als Koning-Priester niet slechts tot de aarde beperkt is. In dezelfde context waarin David melding maakte van dit verbond voor een priester gelijk Melchizédek, schreef hij: „De uitspraak van Jehovah tot mijn Heer luidt: ’Zit aan mijn rechterhand, totdat ik uw vijanden tot een voetbank voor uw voeten stel.’” Wij kunnen derhalve zien dat Jezus — Davids Heer — een plaats bij Jehovah in de hemel zou hebben, en die kreeg hij ook bij zijn hemelvaart. Vanuit de hemel kan Christus samen met zijn Vader autoriteit uitoefenen om vijanden te onderwerpen en oordelen te voltrekken. — Psalm 110:1, 2; Handelingen 2:33-36; Hebreeën 1:3; 8:1; 12:2.
10 Nu wij op de hoogte zijn van dit vijfde verbond, hebben wij derhalve een ruimer inzicht in de ordelijke, gedegen wijze waarop Jehovah zijn voornemen zal verwezenlijken. Door dit verbond wordt gestaafd dat het primaire deel van het zaad tevens priester in de hemel zal zijn en dat zijn autoriteit als Koning-Priester zich tot het gehele universum zal uitstrekken. — 1 Petrus 3:22.
Het nieuwe verbond en het secundaire deel van het zaad
11. Welke complicaties waren er met betrekking tot het secundaire deel van het zaad?
11 Toen wij reeds eerder het Abrahamitische verbond beschouwden, hebben wij opgemerkt dat Jezus krachtens een natuurlijk recht het primaire deel van het zaad werd. Hij stamde rechtstreeks van de patriarch Abraham af en was als volmaakt mens een aanvaarde Zoon van de Grotere Abraham. Hoe staat het echter met mensen die het voorrecht hebben het secundaire deel van Abrahams zaad, „erfgenamen met betrekking tot een belofte”, te worden? (Galaten 3:29) Daar zij onvolmaakt zijn doordat zij tot de familie van de zondaar Adam behoren, zouden zij er niet voor in aanmerking komen tot de familie van Jehovah, de Grotere Abraham, te behoren. Hoe zou de belemmering van onvolmaaktheid overwonnen kunnen worden? Voor mensen zou dat onmogelijk zijn, maar voor God is het niet onmogelijk. — Matthéüs 19:25, 26.
12, 13. (a) Hoe voorzei God nog een verbond? (b) Welk bijzondere kenmerk van dit verbond verdient onze aandacht?
12 Terwijl de Wet nog van kracht was, voorzei God bij monde van zijn profeet: „Ik zal stellig met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond sluiten; niet een gelijk het verbond dat ik met hun voorvaders heb gesloten . . . ’welk verbond van mij zijzelf verbroken hebben’ . . . Ik wil mijn wet in hun binnenste leggen, en in hun hart zal ik ze schrijven. En ik wil hun God worden en zíj zullen mijn volk worden. En zij zullen niet meer . . . leren . . . ’Kent Jehovah!’, want zij allen zullen mij kennen . . . Want ik zal hun dwaling vergeven, en hun zonde zal ik niet meer gedenken.” — Jeremia 31:31-34.
13 Merk op dat dit nieuwe verbond in de vergeving van zonden voorzag, klaarblijkelijk op een wijze die ’niet gelijk’ was aan de onder de Wet geldende regeling in verband met dierenoffers. Op de dag dat Jezus stierf, wierp hij hier licht op. Na samen met zijn discipelen het Pascha te hebben gevierd zoals bij de Wet was vereist, stelde Christus het Avondmaal des Heren in. Bij deze jaarlijkse viering zou onder andere het drinken uit een gemeenschappelijke beker wijn betrokken zijn, waarover Jezus zei: „Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed, dat ten behoeve van u vergoten zal worden.” — Lukas 22:14-20.
14. Waarom speelt het nieuwe verbond een belangrijke rol bij het voortbrengen van het secundaire deel van het zaad?
14 Het nieuwe verbond zou dus door middel van Jezus’ bloed in werking treden. Op grond van zulk een volmaakt offer zou God eens voor altijd ’dwaling en zonde kunnen vergeven’. Bedenk eens wat dat zou betekenen! Als God de zonden van toegewijde mensen uit Adams familie volledig zou kunnen vergeven, kon hij hen als zondeloos beschouwen, hen als geestelijke zonen van de Grotere Abraham verwekken en hen vervolgens met heilige geest zalven (Romeinen 8:14-17). Aldus stelt het door Jezus’ offer bekrachtigde nieuwe verbond zijn discipelen in staat het secundaire deel van het zaad van Abraham te worden. Paulus schreef: „Door zijn dood [zou Jezus] degene teniet . . . doen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel, en [hij zou] allen die uit vrees voor de dood hun leven lang aan slavernij onderworpen waren, . . . bevrijden. Want hij staat in werkelijkheid engelen in het geheel niet bij, maar hij staat Abrahams zaad bij.” — Hebreeën 2:14-16; 9:14.
15. Wie vormen de partijen in het nieuwe verbond?
15 Als nu Jezus de Middelaar was van het nieuwe verbond en het offer verschafte waardoor dat verbond werd bekrachtigd, wie vormden dan de partijen in het verbond? Jeremia had voorzegd dat God dit verbond zou sluiten met „het huis van Israël”. Welk Israël? Niet het vleselijke Israël, dat zich volgens de bepalingen van de Wet moest laten besnijden, want het nieuwe verbond maakte dat vorige verbond verouderd (Hebreeën 8:7, 13; zie blz. 31). Nu zou God handelen met joden en heidenen die door geloof de figuurlijke ’besnijdenis van het hart, door geest’, hadden ondergaan. Dit is in harmonie met het feit dat, zoals God zei, bij degenen die in het nieuwe verbond waren opgenomen, ’zijn wetten in hun verstand en in hun hart geschreven’ zouden zijn (Romeinen 2:28, 29; Hebreeën 8:10). Paulus noemde zulke geestelijke joden „het Israël Gods”. — Galaten 6:16; Jakobus 1:1.
16. Hoe helpt het nieuwe verbond datgene tot stand te brengen waarnaar Exodus 19:6 vooruitwees?
16 Doordat God nu met het geestelijke Israël handelde, werd er een deur van gelegenheid geopend. Toen God de Wet instelde, had hij gezegd dat de zonen van Israël „een koninkrijk van priesters en een heilige natie” voor hem zouden worden (Exodus 19:6). In werkelijkheid kon het vleselijke Israël nooit een natie worden waarvan alle individuele leden koning-priester waren, en het is dat ook nooit geworden. Maar joden en heidenen die werden aanvaard als het secundaire deel van het zaad van Abraham konden wel koning-priester worden.b De apostel Petrus bevestigde dit door tot zulke personen te zeggen: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen.” Hij schreef ook dat een ’onverwelkelijke erfenis voor hen in de hemelen was weggelegd’. — 1 Petrus 1:4; 2:9, 10.
17. Waarom is het nieuwe verbond „beter” dan het Wetsverbond?
17 Dientengevolge bewerkt het nieuwe verbond samen met het reeds eerder bestaande Abrahamitische verbond dat het secundaire deel van het zaad wordt voortgebracht. Dit nieuwe verbond tussen Jehovah en de door de geest verwekte christenen maakt het mogelijk een hemelse natie van koning-priesters in de koninklijke familie van de Grotere Abraham te formeren. Wij kunnen dus begrijpen waarom Paulus zei dat dit „een dienovereenkomstig beter verbond is, dat wettelijk bevestigd is op betere beloften” (Hebreeën 8:6). Tot die beloften behoort onder meer de zegen dat Gods wet geschreven is in het hart van toegewijde personen aan wier zonden niet gedacht zal worden en dat allen ’Jehovah kennen, van de geringste tot de grootste’. — Hebreeën 8:11.
Jezus’ verbond voor een Koninkrijk
18. In welk opzicht werd door de verbonden die wij tot dusver hebben beschouwd, Gods voornemen niet volledig verwezenlijkt?
18 Als wij nadenken over de zes verbonden die wij hebben besproken, ziet het ernaar uit dat Jehovah wettelijk alles heeft geregeld wat nodig is om zijn voornemen te verwezenlijken. Toch brengt de bijbel nog een verbond ter sprake, dat aansluit bij hetgeen wij reeds hebben beschouwd, een verbond dat aanvullende aspecten van deze uitermate belangrijke kwestie verschaft. Christenen die door de geest zijn verwekt, verwachten terecht dat ’de Heer hen zal bevrijden van elk goddeloos werk en hen zal redden voor zijn hemelse koninkrijk’ (2 Timótheüs 4:18). In de hemel zullen zij een natie van koning-priesters zijn, maar wat zal hun domein zijn? Wanneer zij tot hemels leven worden opgewekt, bevindt Christus zich daar reeds als volmaakte hogepriester. Hij zal ook zijn opgestaan met koningsmacht om universele heerschappij uit te oefenen (Psalm 2:6-9; Openbaring 11:15). Wat valt er voor de andere koning-priesters te doen?
19. Wanneer en hoe werd een zevende belangrijk verbond gesloten?
19 Op 14 Nisan van het jaar 33 G.T., op de avond dat Jezus het Avondmaal des Heren instelde en gewag maakte van „het nieuwe verbond krachtens [zijn] bloed”, sprak hij over een ander verbond, het zevende dat wij zullen bespreken. Hij zei tot zijn getrouwe apostelen: „Gij zijt degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijt gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Lukas 22:20, 28-30). Juist zoals de Vader met Jezus het verbond had gesloten dat hij een priester gelijk Melchizédek zou zijn, zo sloot Christus een persoonlijk verbond met zijn loyale volgelingen.
20. Met wie werd het verbond voor een Koninkrijk gesloten, en waarom? (Daniël 7:18; 2 Timótheüs 2:11-13)
20 Het is beslist waar dat de elf apostelen in Jezus’ beproevingen steeds bij hem zijn gebleven, en het verbond liet zien dat zij op tronen zouden zitten. Verder toont Openbaring 3:21 aan dat alle door de geest verwekte christenen die hun getrouwheid zullen bewijzen, op hemelse tronen zullen zitten. Dit is dus een verbond dat gesloten is met alle 144.000 die met Jezus’ bloed zijn gekocht om als priesters in de hemel te worden opgenomen en „als koningen over de aarde [te] regeren” (Openbaring 1:4-6; 5:9, 10; 20:6). Door het verbond dat Jezus met hen sluit, worden zij met hem verenigd om in zijn heerschappij te delen. In zekere zin is het alsof een bruid uit een adellijke familie door huwelijk wordt verbonden aan een regerende monarch. Aldus geraakt zij in een positie waarin zij in zijn Koninkrijksheerschappij deelt. — Johannes 3:29; 2 Korinthiërs 11:2; Openbaring 19:7, 8.
21, 22. Welke zegen kan er worden verwacht wegens datgene wat door deze verbonden tot stand wordt gebracht?
21 Welke voordelen zal dit de gehoorzame mensheid brengen? Noch Jezus noch de 144.000 zullen als de verlichte despoten zijn, die ’geen werkelijke oplossingen konden verschaffen’. Ons wordt daarentegen verzekerd dat Jezus een hogepriester is „die evenals wij in alle opzichten op de proef is gesteld, maar zonder zonde”. Wij kunnen derhalve begrijpen waarom hij „medegevoel kan hebben” met menselijke zwakheden en waarom de „andere schapen”, net als de gezalfde christenen, eveneens door bemiddeling van Christus „met vrijmoedigheid van spreken” tot Gods troon kunnen naderen. Aldus geldt ook voor hen dat zij „barmhartigheid [kunnen] verkrijgen en onverdiende goedheid [kunnen] vinden tot hulp op de juiste tijd”. — Hebreeën 4:14-16; Johannes 10:16.
22 Degenen die in het verbond zijn opgenomen om samen met Jezus koning-priesters te zijn, hebben ook een aandeel aan het zegenen van de mensheid. Zoals de levitische priesters in de oudheid tot welzijn van de gehele natie Israël waren, zo zullen degenen die samen met Jezus dienst verrichten op hemelse tronen, allen die op aarde leven in rechtvaardigheid oordelen (Lukas 22:30). Die koning-priesters zijn eens mens geweest en zij zullen dus alle begrip hebben voor de behoeften van de mensheid. Dit secundaire deel van het zaad zal er samen met Jezus voor zorgen dat „alle natiën gezegend worden”. — Galaten 3:8.
23. Hoe dienen afzonderlijke personen te handelen om met deze verbonden samen te werken?
23 Allen die het verlangen hebben in die zegen voor de mensheid te delen en aldus voordeel te trekken van Gods verbonden, worden daartoe thans uitgenodigd (Openbaring 22:17). Eén voortreffelijke stap die zij kunnen doen, is aanwezig te zijn bij de viering van het Avondmaal des Heren, die op woensdag 22 maart 1989 na zonsondergang zal worden gehouden. Maak nu plannen om deze viering in een van de gemeenten van Jehovah’s Getuigen bij te wonen. Daar zult u meer te weten komen over goddelijke verbonden en nader vernemen hoe u er voordeel van kunt trekken.
-