1In het bergland van Efraïm,+ in Ramatha̱ïm-Zo̱fim,+ woonde een man* die Elka̱na+ heette. Hij was de zoon van Jero̱ham, de zoon van Eli̱hu, de zoon van To̱hu, de zoon van Zuf, een Efraïmiet.
19 ’s Morgens vroeg stonden ze op en bogen zich voor Jehovah neer. Daarna gingen ze terug naar huis, naar Ra̱ma.+ Later had Elka̱na gemeenschap met zijn vrouw Hanna, en Jehovah dacht aan haar.+