Psalmen
Een melodie van Da̱vid, om in herinnering te brengen.
3 Er is geen gave plek aan mijn vlees vanwege uw openlijke veroordeling.+
Er is geen vrede in mijn beenderen vanwege mijn zonde.+
4 Want mijn eigen dwalingen zijn mij boven het hoofd gestegen;+
Als een zware vracht zijn ze te zwaar voor mij.+
6 Ik ben ontdaan geworden, ik heb mij uitermate diep neergebogen;+
De gehele dag heb ik bedroefd rondgelopen.+
10 Mijn eigen hart heeft hevig geklopt, mijn kracht heeft mij verlaten,
En ook is het licht van mijn eigen ogen niet bij mij.+
11 Wat degenen die mij liefhebben* en mijn metgezellen betreft, zij blijven zich verre houden van mijn plaag,+
En zelfs mijn naaste kennissen hebben zich op een afstand gehouden.+
12 Maar zij die mijn ziel zoeken, spannen strikken,+
En zij die op mijn rampspoed uit zijn, hebben over onheilen gesproken,+
En bedrog blijven zij de hele dag mompelen.+
13 Wat mij betreft, als een dove placht ik niet te luisteren;+
En als een stomme placht ik mijn mond niet open te doen.+
14 En ik werd als een man die niet hoorde,
En in mijn mond waren geen tegenargumenten.
16 Want ik zei: „Anders zouden zij zich over mij verheugen;+
Wanneer mijn voet wankelde,+ zouden zij stellig een groot air tegen mij aannemen.”+
19 En mijn vijanden die in leven zijn, werden machtig,+
En zij die mij zonder grond haatten, werden talrijk.+