Psalmen
Aan de leider, op snaarinstrumenten.+ Een melodie van Da̱vid.
4 Als ik roep, antwoord mij, o mijn rechtvaardige God.+
In de benauwdheid moet gij mij wijde ruimte maken.
Betoon mij gunst+ en hoor mijn gebed.
2 GIJ mannenzonen,* hoe lang nog moet mijn heerlijkheid+ een voorwerp van belediging zijn,
[Terwijl] GIJ ijdelheden blijft liefhebben,
[Terwijl] GIJ een leugen blijft zoeken? Sela.
3 Weet dan dat Jehovah degene die jegens hem loyaal is, stellig zal onderscheiden;*+
Jehovah zelf zal horen als ik tot hem roep.+
4 Raakt in beroering, maar zondigt niet.+
Zegt wat GIJ te zeggen hebt, in UW hart, op UW bed,+ en zwijgt. Sela.
6 Velen zeggen: „Wie zal ons het goede doen zien?”
Hef het licht van uw aangezicht over ons op,+ o Jehovah.