3 daar ik u moet laten zweren bij Jehovah,+ de God van de hemel en de God van de aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit de dochters der Kanaänieten, te midden van wie ik woon,+
46 Daarna zei Rebe̱kka voortdurend tot I̱saäk: „Ik heb een afschuw gekregen van mijn leven wegens de dochters van Heth.+ Indien Ja̱kob ooit een vrouw neemt uit de dochters van Heth zoals dezen uit de dochters van het land, wat heb ik dan nog aan mijn leven?”*+