17Toen A̱bram nu negenennegentig jaar oud was, verscheen Jehovah aan A̱bram en zei tot hem:+ „Ik ben God de Almachtige.*+ Wandel voor mijn aangezicht en betoon u onberispelijk.+
40 Toen zei hij tot mij: ’Jehovah, voor wiens aangezicht ik heb gewandeld,+ zal zijn engel met u zenden+ en zal u stellig succes doen hebben op uw weg;+ en gij moet een vrouw voor mijn zoon nemen uit mijn familie en uit het huis van mijn vader.+