19 Waarop God zei: „Uw vrouw Sa̱ra baart u inderdaad een zoon, en gij moet hem de naam I̱saäk*+ geven. En ik wil mijn verbond met hem oprichten als een verbond tot onbepaalde tijd voor zijn zaad na hem.+
17 ik u voorzeker zal zegenen en uw zaad voorzeker zal vermenigvuldigen als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn;+ en uw zaad zal de poort* van zijn vijanden in bezit nemen.+
17 Bovendien zeg ik dit: Wat het tevoren door God bekrachtigde verbond+ betreft, de Wet die vierhonderd dertig jaar+ later is ontstaan, maakt het niet krachteloos, om aldus de belofte teniet te doen.+