19 Waarop God zei: „Uw vrouw Sa̱ra baart u inderdaad een zoon, en gij moet hem de naam I̱saäk*+ geven. En ik wil mijn verbond met hem oprichten als een verbond tot onbepaalde tijd voor zijn zaad na hem.+
3 Na verloop van tijd nam ik UW voorvader A̱braham+ van de overzijde van de Rivier+ en liet hem heel het land Ka̱naän doortrekken en maakte zijn zaad* talrijk.+ Daarom gaf ik hem I̱saäk.+