3 daar ik u moet laten zweren bij Jehovah,+ de God van de hemel en de God van de aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw zult nemen uit de dochters der Kanaänieten, te midden van wie ik woon,+
2 Want zij hebben sommigen van hun dochters voor zichzelf en voor hun zonen aanvaard;+ en zij, het heilige zaad,+ hebben zich met de volken der landen vermengd,+ en de hand van de vorsten en de regenten is in deze ontrouw de voornaamste+ gebleken.”
39 Een vrouw is gebonden gedurende al de tijd dat haar man leeft.+ Zou haar man echter ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wie zij wil, alleen in* [de] Heer.+