10 „Spreek tot de zonen van I̱sraël, en gij moet tot hen zeggen: ’Wanneer GIJ ten slotte in het land komt dat ik U geef, en GIJ de oogst ervan hebt binnengehaald, dan moet GIJ een schoof* van de eerstelingen+ van UW oogst naar de priester brengen.
26 En op de dag van de eerste rijpe vruchten,+ wanneer GIJ een nieuw graanoffer aan Jehovah aanbiedt, op UW wekenfeest,+ dient GIJ een heilige samenkomst te houden. Geen enkel soort van zwaar werk moogt GIJ doen.+
9 Zeven weken dient gij u te tellen. Van het ogenblik af dat de sikkel voor het eerst in het staande koren wordt geslagen, zult gij zeven weken beginnen te tellen.+