41 En daarmee moet gij uw broer Aä̱ron en zijn zonen met hem bekleden, en gij moet hen zalven+ en hun hand met macht vullen*+ en hen heiligen, en zij moeten mij als priesters dienen.
29 Vervolgens zei Mo̱zes: „Vult heden UW hand met macht* voor Jehovah,+ omdat ieder van U tegen zijn eigen zoon en zijn eigen broeder is,+ en opdat hij U heden een zegen moge schenken.”+