33En Jehovah zei verder tot Mo̱zes: „Ga, trek op van hier, gij en het volk dat gij uit het land Egy̱pte hebt opgevoerd,+ naar het land dat ik A̱braham, I̱saäk en Ja̱kob onder ede beloofd heb,* door te zeggen: ’Aan uw zaad zal ik het geven.’+
8 Van mond tot mond spreek ik tot hem,+ hem aldus [dingen] tonend, en niet door raadsels;+ en de gedaante van Jehovah aanschouwt hij.+ Waarom hebt GIJ dan niet gevreesd tégen mijn knecht, tégen Mo̱zes te spreken?”+