26 Toen onderzocht Ju̱da ze en zei:+ „Zij is rechtvaardiger dan ik,+ omdat ik haar niet aan mijn zoon Se̱lah heb gegeven.”+ En daarna had hij geen gemeenschap meer met haar.+
12 En wanneer een man bij zijn schoondochter ligt, dienen beiden zonder mankeren ter dood gebracht te worden.+ Zij hebben iets tegennatuurlijks bedreven. Hun eigen bloed is op hen.+
11 En een man heeft met de vrouw van zijn metgezel iets verfoeilijks gedaan,+ en een man heeft zijn eigen schoondochter door losbandig gedrag verontreinigd;+ en een man heeft zijn zuster, de dochter van zijn eigen vader, in u vernederd.+