38 Hierop zei Bi̱leam tot Ba̱lak: „Zie, ik ben nu tot u gekomen. Zal ik ook maar iets kunnen spreken?+ Het woord dat God mij in de mond zal leggen, dat zal ik spreken.”+
13 ’Al gaf Ba̱lak mij zijn huis vol zilver en goud, ik zou het bevel van Jehovah niet kunnen overschrijden om iets goeds of slechts uit mijn eigen hart te doen. Wat Jehovah spreken zal, dat zal ik spreken’?+