5 Daarna sprak hij tot Ko̱rach en tot heel zijn vergadering, en zei: „Morgenochtend zal Jehovah bekendmaken wie hem toebehoort+ en wie heilig is+ en wie tot hem moet naderen,+ en al wie hij mocht uitkiezen,+ zal tot hem naderen.
10 Dientengevolge zei Jehovah tot Mo̱zes: „Leg Aä̱rons staf+ weer vóór de Getuigenis als iets om bewaard te worden tot een teken+ voor de zonen van weerspannigheid,+ opdat hun murmureringen tegen mij mogen ophouden, opdat zij niet sterven.”
10 Toen opende de aarde haar mond en verzwolg hen.+ Wat Ko̱rach betreft, [hij stierf] bij de dood van de vergadering, toen het vuur tweehonderd vijftig mannen verteerde.*+ En zij werden een symbool.+