33 En U zal ik onder de natiën verstrooien,+ en ik wil een zwaard achter U ontbloten;+ en UW land moet een woestenij worden,+ en UW steden zullen een verlaten ruïne worden.
27 En Jehovah zal U stellig onder de volken verstrooien,+ en er zullen er van U inderdaad slechts weinigen+ in getal overblijven onder de natiën waarheen Jehovah U zal verdrijven.
8 Gedenk+ alstublieft het woord dat gij uw knecht Mo̱zes geboden hebt, door te zeggen: ’Mocht GIJ, van UW zijde, ontrouw handelen, dan zal ik, van mijn zijde, U onder de volken verstrooien.+
24 en zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en gevankelijk worden weggevoerd naar alle natiën;+ en Jeru̱zalem zal door de natiën* worden vertreden totdat de bestemde tijden+ der natiën zijn vervuld.*