9 Toen zij optrokken naar het stroomdal E̱skol+ en het land zagen, ontnamen zij vervolgens de zonen van I̱sraël de moed om het land dat Jehovah hun stellig geven zou, binnen te trekken.+
8 En de beambten moeten het volk nog verder toespreken en zeggen: ’Wie is de man die vreesachtig en week van hart is?+ Laat hij heengaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij het hart van zijn broeders niet doet versmelten zoals zijn eigen hart.’+
8 En mijn broeders die met mij waren opgetrokken, deden het hart van het volk versmelten;+ maar ik voor mij, ik heb Jehovah, mijn God, volkomen gevolgd.+