2 En gij, o Be̱thlehem* E̱fratha,+ die te klein zijt om onder de duizenden van Ju̱da [gerekend] te worden,+ uit u*+ zal mij voortkomen degene die heerser in I̱sraël zal worden,+ wiens oorsprong* is uit oude tijden, uit de dagen van onbepaalde tijd.+
6 ’En gij, o Be̱thlehem*+ van het land van Ju̱da, zijt geenszins de onbeduidendste [stad] onder de bestuurders* van Ju̱da, want uit u zal een bestuurder*+ voortkomen, die mijn volk, I̱sraël, zal weiden.’”+