12 Maar zijn meester zei tot hem: „Laten wij niet afslaan naar een stad van buitenlanders,+ die geen deel van de zonen van I̱sraël zijn; en wij moeten verder trekken tot Gi̱bea.”+
9 Sinds de dagen van Gi̱bea+ hebt gij gezondigd,+ o I̱sraël. Daar zijn zij blijven staan. Te Gi̱bea haalde de oorlog tegen de zonen der onrechtvaardigheid hen niet in.+