19 Nu was er in heel het land van I̱sraël geen smid te vinden, want de Filistijnen hadden gezegd: „Opdat de Hebreeën geen zwaard of speer vervaardigen.”+
22 En het geschiedde op de dag van de strijd dat er geen zwaard+ of speer te vinden was in de hand van iemand van het volk dat bij Saul en Jo̱nathan was; men kon er echter wel een vinden die aan Saul+ en aan zijn zoon Jo̱nathan behoorde.
47 En deze hele gemeente zal weten dat Jehovah niet met zwaard of speer redt,+ want Jehovah behoort de strijd toe,+ en hij moet ulieden in onze hand geven.”+
50 Zo bleek Da̱vid met een slinger en een steen sterker te zijn dan de Filistijn, en hij sloeg de Filistijn neer en bracht hem ter dood; en Da̱vid had geen zwaard in zijn hand.+