8 Toen smeekte Mano̱ah Jehovah en zei: „Neem mij niet kwalijk, Jehovah.+ Laat alstublieft de man van de [ware] God die gij zojuist gezonden hebt, nog eens bij ons komen en ons onderrichten+ wat wij met het kind dat geboren zal worden, dienen te doen.”+