6 Maar de vorsten van Su̱kkoth zeiden: „Hebt gij soms de handpalm van Ze̱bah en van Zalmu̱na al in uw hand, dat er brood aan uw leger gegeven moet worden?”+
10 Hij nu die de zaaier overvloedig zaad verschaft en brood om te eten,+ zal U het zaad ter zaaiing verschaffen en het vermenigvuldigen en zal de producten van UW rechtvaardigheid doen toenemen.+)