6 Jo̱nathan* dan zei tot de bediende, zijn wapendrager: „Kom toch en laten wij oversteken naar de voorpost van die onbesnedenen.+ Misschien zal Jehovah voor ons werken, want voor Jehovah is er geen beletsel om door velen of door weinigen te redden.”+
26 Nu zei Da̱vid tot de mannen die vlak bij hem stonden: „Wat zal er worden gedaan met de man die de Filistijn daarginds neerslaat+ en werkelijk de smaad van I̱sraël afwentelt?+ Want wie is die onbesneden+ Filistijn, dat hij de gevechtslinies van de levende God*+ moet honen?”+
7 wanneer GIJ de buitenlanders* onbesneden van hart en onbesneden van vlees binnenbrengt,+ opdat die zich in mijn heiligdom bevinden om het te ontheiligen, ja, mijn huis; wanneer GIJ mijn brood,+ vet+ en bloed,+ aanbiedt, terwijl zij mijn verbond blijven verbreken wegens al UW verfoeilijkheden.+