4 Zij zeiden nu: „Wat voor schuldoffer behoren wij hem te vergelden?” Toen zeiden zij: „Naar het aantal van de asvorsten+ der Filistijnen: vijf gouden aambeien en vijf gouden springmuizen,* want elkeen van U* en UW asvorsten heeft [onder] dezelfde gesel [te lijden].*
17 Dit nu zijn de gouden aambeien die de Filistijnen Jehovah als schuldoffer vergolden:+ voor A̱sdod+ één, voor Ga̱za+ één, voor A̱skelon+ één, voor Gath+ één, voor E̱kron+ één.