3 Maar Jo̱ab zei: „Moge Jehovah nog honderdmaal zoveel aan zijn volk toevoegen als het [nu] is.+ Behoren zij, o mijn heer de koning, niet allen als knechten aan mijn heer? Waarom zoekt mijn heer dit [na te gaan]?+ Waarom zou hij een oorzaak van schuld voor I̱sraël worden?”