7 Saul nu had een bijvrouw gehad die de naam Ri̱zpa+ droeg, de dochter van A̱jja.+ Later zei Isbo̱seth*+ tot A̱bner: „Waarom hebt gij betrekkingen gehad met de bijvrouw+ van mijn vader?”
5 De zonen dan van Ri̱mmon de Beërothiet, Re̱chab en Ba̱äna, begaven zich op weg en kwamen op het heetst van de dag bij het huis van Isbo̱seth,+ terwijl hij zijn middagslaap hield.
12 Hierop gaf Da̱vid de jonge mannen bevel en zij doodden hen+ en hakten hun de handen en voeten af en hingen+ hen op bij de vijver in He̱bron; en het hoofd van Isbo̱seth namen zij en begroeven het vervolgens in de grafstede van A̱bner te He̱bron.+