34 Maar indien gij naar de stad terugkeert en werkelijk tot A̱bsalom zegt: ’Ik ben uw dienaar, o koning. Destijds deed ik mij kennen als de dienaar van uw vader, ja ik, maar nu ben ook ik uw dienaar’,+ dan moet gij voor mij de raad van Achito̱fel verijdelen.+