26 Tweeëntwintig jaar oud was Aha̱zia toen hij begon te regeren, en hij heeft één jaar te Jeru̱zalem geregeerd.+ En de naam van zijn moeder was Atha̱lia,+ de kleindochter* van O̱mri,+ de koning van I̱sraël.
2 Wegens de overtreding van een land zijn zijn [opeenvolgende] vorsten vele,+ maar door een mens met onderscheidingsvermogen,* die kennis heeft van het recht, zal [de vorst*] lang blijven.+
16 En men handelt naar de inzettingen van O̱mri+ en naar al het werk van het huis van A̱chab,+ en gijlieden wandelt in hun raadslagen,+ opdat ik u tot een voorwerp van ontzetting zou maken en haar inwoners tot een aanfluiting;+ en de smaad der volken* zult gijlieden dragen.”+