33 En GIJ moogt het land waarin GIJ zijt,* niet bezoedelen; want bloed, dát bezoedelt het land,+ en voor het land is geen verzoening mogelijk ten aanzien van het bloed dat daarop vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft.+
10 opdat er geen onschuldig bloed+ wordt vergoten in het midden van uw land, dat Jehovah, uw God, u als erfdeel geeft, en er geen bloedschuld* op u hoeft te komen.+
16 Ook heeft Mana̱sse zeer veel onschuldig bloed vergoten,+ totdat hij Jeru̱zalem ermee gevuld had van het ene einde tot het andere,* afgezien van zijn zonde waarmee hij Ju̱da deed zondigen door te doen wat kwaad was in de ogen van Jehovah.+
34 Ook zijn in uw zomen* de bloedsporen* gevonden van de zielen*+ der onschuldige armen.+ Niet bij het inbreken* heb ik ze gevonden, maar [ze zijn] op al deze.+
4 omdat zij mij verlaten hebben+ en ertoe zijn overgegaan deze plaats onherkenbaar te maken+ en er offerrook te brengen aan andere goden,* die zij niet hadden gekend,+ noch zij, noch hun voorvaders, noch de koningen van Ju̱da, en zij deze plaats gevuld hebben met het bloed der onschuldigen.+
17 ’Voorzeker, uw ogen en uw hart zijn op niets anders dan op uw onrechtvaardige winst [gericht],+ en op het bloed van de onschuldige, om [het] te vergieten,+ en op afzetten en op afpersen, om [dat] te beoefenen.’