2 dat de koning tot de profeet Na̱than+ zei: „Zie toch, ik woon in een huis van ceders,+ terwijl de ark van de [ware] God te midden van tentkleden woont.”+
15En hij ging voort huizen+ voor zichzelf te bouwen in de Stad van Da̱vid; en vervolgens bereidde hij een plaats+ voor de ark van de [ware] God en sloeg een tent voor haar op.
4 De ark+ van de [ware] God had Da̱vid echter uit Ki̱rjath-Jea̱rim+ opgevoerd naar de plaats die Da̱vid ervoor had bereid,+ want hij had een tent voor haar opgeslagen in Jeru̱zalem.+