7 Heb ik ooit, in al de tijd dat ik onder al de zonen van I̱sraël ben rondgetrokken,+ met een van de stammen van I̱sraël die ik gebood mijn volk I̱sraël te weiden, een woord gesproken+ en gezegd: ’Waarom hebt gijlieden mij geen huis van ceders gebouwd?’”’