11 Ons huis van heiligheid en luister,+ waarin onze voorvaders u loofden,+ dat is iets geworden ter verbranding in het vuur;+ ja, al onze begeerlijke dingen+ zijn een verwoesting geworden.
3 ’Wie is er onder U overgebleven die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft?+ En hoe ziet gijlieden het nu? Is het niet, in vergelijking daarmee, als niets in UW ogen?’+