14 Toen ontbrandde Jehovah’s toorn tegen Mo̱zes en hij zei: „Is niet Aä̱ron, de leviet, uw broer?+ Voorwaar, ik weet dat hij goed spreken kan. En bovendien, zie, hij komt u al tegemoet. Ja, wanneer hij u ziet, zal hij zich stellig in zijn hart verheugen.+