2 Intussen was er een zekere man uit Zo̱ra,+ van de familie der Danieten,+ en zijn naam was Mano̱ah.+ En zijn vrouw was onvruchtbaar en had geen kind gebaard.+
2 Wat Rea̱ja+ betreft, de zoon van So̱bal, hij werd de vader van Ja̱hath; Ja̱hath op zijn beurt werd de vader van Ahu̱mai en La̱had. Dit waren de families van de Zorathieten.+