23 Wat de Avvieten+ betreft, die in nederzettingen woonden tot Ga̱za+ toe, de Kaftorieten,+ die uit Ka̱ftor+ waren weggetrokken, verdelgden hen, om in hun plaats te kunnen wonen.)
4 wegens de dag die komt om alle Filistijnen met geweld te plunderen,+ om van Ty̱rus+ en van Si̱don+ elke overlevende die hulp bood, af te snijden.+ Want Jehovah plundert met geweld de Filistijnen,+ die de overgeblevenen zijn van het eiland Ka̱ftor.+
7 ’Zijt GIJ mij niet als de zonen der Kuschieten,* o zonen van I̱sraël?’, is de uitspraak van Jehovah. ’Heb ik niet I̱sraël zelf opgevoerd uit het land Egy̱pte,+ en de Filistijnen+ uit Kre̱ta,* en Sy̱rië* uit Kir?’*+