7 Bijgevolg verleenden zij een status van heiligheid aan Ke̱des*+ in Galile̱a,* in het bergland van Na̱ftali, en aan Si̱chem,+ in het bergland van E̱fraïm, en aan Ki̱rjath-A̱rba,+ dat wil zeggen He̱bron, in het bergland van Ju̱da.
13 En aan de zonen van de priester Aä̱ron gaven zij de toevluchtsstad+ voor de doodslager,+ namelijk He̱bron,+ en zijn weidegrond, ook Li̱bna+ en zijn weidegrond,