2 En hij had een zoon, wiens naam Saul+ was, jong en knap,* en geen man van de zonen van I̱sraël was knapper dan hij; van zijn schouders af opwaarts was hij langer dan heel het volk.+
11 Nu geschiedde het dat toen allen die hem van vroeger kenden, hem zagen, zie! daar profeteerde hij zowaar met profeten. Dientengevolge zeiden de mensen tot elkaar: „Wat is er nu met de zoon van Kis gebeurd? Is Saul ook onder de profeten?”+
15 Zo ging heel het volk naar Gi̱lgal, en daar maakten zij vervolgens Saul koning* voor het aangezicht van Jehovah te Gi̱lgal. Voorts droegen zij daar voor het aangezicht van Jehovah gemeenschapsoffers op,+ en Saul en alle mannen van I̱sraël bleven zich daar uitermate verheugen.+
47 En Saul zelf nam het koningschap over I̱sraël+ en ging rondom oorlog voeren tegen al zijn vijanden, tegen Mo̱ab+ en tegen de zonen van A̱mmon+ en tegen E̱dom+ en tegen de koningen van Zo̱ba+ en tegen de Filistijnen;+ en overal waarheen hij zich wendde, diende hij veroordeling toe.*+
23 want weerspannigheid+ is hetzelfde als de zonde van waarzeggerij,+ en aanmatigend vooruitdringen* hetzelfde als [het gebruiken van] magische kracht en terafim.*+ Daar gij het woord van Jehovah+ hebt verworpen, verwerpt hij* dienovereenkomstig u als koning.”*+