3 En de priester moet de plaag op de huid van het vlees bezien.+ Wanneer het haar op [de plek van] de plaag wit geworden is en de plaag dieper schijnt te zitten dan de huid van zijn vlees, is het de plaag der melaatsheid. En de priester moet ze bezien, en hij moet hem onrein verklaren.
8 Wees bij de plaag der melaatsheid+ op uw hoede dat gij goed oppast en alles doet waarin de priesters, de levieten, U zullen onderrichten.+ Juist zoals ik hun geboden heb, dient GIJ zorgvuldig+ te doen.