19 Toen nu de Horoniet Sanba̱llat+ en de Ammonitische+ knecht+ Tobi̱a+ en de Arabier+ Ge̱sem+ het hoorden, gingen zij ons bespotten+ en verachtelijk op ons neerzien en zeiden: „Wat is dit voor een zaak die GIJ doet? Rebelleert GIJ soms tegen de koning?”+