17 En Ja̱kob brak op naar Su̱kkoth,*+ en hij ging een huis voor zichzelf bouwen, en voor zijn kudde maakte hij hutten.+ Daarom gaf hij de plaats de naam Su̱kkoth.
5 Later zei hij tot de mannen van Su̱kkoth:+ „Geeft alstublieft ronde broden aan het volk dat mij op de voet volgt,+ want zij zijn vermoeid, en ik ben Ze̱bah+ en Zalmu̱na,+ de koningen van Mi̱dian, aan het achtervolgen.”