11 en Ha̱man maakte hun voorts de heerlijkheid van zijn rijkdom bekend+ en het grote aantal van zijn zonen+ en alles waarmee de koning hem groot had gemaakt, en hoe hij hem boven de vorsten en de dienaren van de koning had verheven.+
31 Nog was het woord in de mond van de koning, toen er een stem uit de hemel neerviel: „U wordt gezegd, o koning Nebukadne̱zar: ’Het koninkrijk zelf is van u geweken,+