13 Nu geschiedde het dat zodra La̱ban het bericht over Ja̱kob, de zoon van zijn zuster, hoorde, hij hem tegemoet snelde.+ Toen omhelsde hij hem en kuste hem en bracht hem in zijn huis.+ En hij ging La̱ban al deze dingen verhalen.
16 Toen zei hij: „Volgend jaar op deze bestemde tijd* zult gij een zoon omhelzen.”+ Maar zij zei: „Neen, mijn meester, o man van de [ware] God! Vertel geen leugens in verband met uw dienstmaagd.”