2 „Dit heeft Cy̱rus, de koning van Pe̱rzië, gezegd:+ ’Alle koninkrijken van de aarde heeft Jehovah, de God van de hemel,+ mij gegeven,+ en hijzelf heeft mij opgedragen hem een huis te bouwen in Jeru̱zalem,+ dat in Ju̱da is.
28 die van Cy̱rus*+ zegt: ’Hij is mijn herder, en al mijn welbehagen zal hij volledig ten uitvoer brengen’;+ zelfs door [mijnerzijds] van Jeru̱zalem te zeggen:* ’Ze zal herbouwd worden’,* en van de tempel: ’Gij zult gegrondvest worden.’”+
14 Schaart U bijeen, GIJ allen, en hoort.+ Wie onder hen* heeft deze dingen verteld? Jehovah zelf heeft hem liefgehad.+ Hij zal zijn welbehagen doen ten aanzien van Ba̱bylon,+ en zijn eigen arm zal over de Chaldeeën zijn.+