29 Wat de zonen van I̱sraël betreft, zij liepen over droog land in het midden van de zeebedding,+ en de wateren waren hun tot een muur, aan hun rechter- en aan hun linkerzijde.+
10 Zijt gij het niet die de zee hebt drooggelegd, de wateren van de grote diepte?*+ Die de diepten van de zee tot een weg hebt gemaakt, waarlangs de teruggekochten konden overtrekken?+