2 „Vertelt [het] onder de natiën en verkondigt [het].+ En heft een signaal* op;+ verkondigt [het]. Verbergt niets. Zegt: ’Ba̱bylon is ingenomen.+ Bel* is beschaamd gemaakt.+ Me̱rodach is verschrikt geworden. Haar beelden zijn beschaamd gemaakt.+ Haar drekgoden zijn verschrikt geworden.’
44 En ik wil mijn aandacht op Bel*+ in Ba̱bylon richten, en ik wil uit zijn mond halen wat hij verzwolgen heeft.+ En naar hem zullen de natiën niet meer toestromen.+ Ook de muur zelf van Ba̱bylon moet vallen.+
52 „Daarom, ziet! er komen dagen”, is de uitspraak van Jehovah, „en ik zal stellig mijn aandacht richten op haar gehouwen beelden,+ en overal in haar land zal de doorboorde kermen.”+