27 Zie! De naam van Jehovah komt van verre, brandend van zijn toorn+ en met zware wolken. Wat zijn lippen betreft, die zijn vol openlijke veroordeling geworden, en zijn tong is als een verslindend vuur.+
14 Daarom, dit heeft Jehovah, de God der legerscharen, gezegd: „Omdat gijlieden dit woord spreekt, ziet, ik maak mijn woorden in uw mond tot vuur,+ en dit volk zal [als] stukken hout zijn, en het zal hen stellig verslinden.”+
9 En ik zei: „Ik zal niet van hem gewagen, en ik zal niet meer in zijn naam spreken.”+ En in mijn hart bleek het te zijn als een brandend vuur, opgesloten in mijn beenderen; en ik werd moe van het inhouden en was niet bij machte [het te verdragen*].+