11 Want alleen Og, de koning van Ba̱san, was overgebleven van wat er nog over was van de Refaïeten.+ Zie! Zijn baar was een baar van ijzer. Bevindt die zich niet in [de stad] Ra̱bba+ van de zonen van A̱mmon? Negen el is haar lengte, en vier el haar breedte, volgens de el van een man.